Preventie van zoönosen

Preventie van zoönosen

Er zijn uitgebreide programma’s die erop gericht zijn om zoönotische infecties te voorkómen.
In de meeste gevallen is preventie erop gericht om de overdracht van infectie van dier naar mens te voorkomen, bijvoorbeeld door contact met besmette dieren of hun producten te vermijden (tuberculose, rabiës), door de infectiedruk bij dieren zo laag mogelijk te houden (Toxocara), door hygiënische maatregelen die erop gericht zijn de besmettingsgraad van dierlijke producten te minimaliseren (salmonellose, campylobacteriose), of er voor te zorgen dat overdracht van dier naar mens niet plaatsvindt, bijvoorbeeld door beten van mogelijk besmette dieren (teken, vleermuizen) tegen te gaan of teken na een beet zo snel mogelijk te verwijderen (ziekte van Lyme).
 
Als deze maatregelen niet mogelijk zijn, niet effectief zijn of te laat komen, dan moet teruggegrepen worden op preventieve behandeling met antivirale middelen (vogelgriep), snelle vaccinatie en toediening van antiserum (rabiës), of daadwerkelijke therapie als besmetting toch heeft plaatsgevonden (ziekte van Lyme, Listeriose).
 
Het is duidelijk dat preventie effectiever is naarmate de maatregelen ervoor zorgen dat infecties bij de bron, de dieren, zoveel mogelijk voorkomen wordt.
De opsporing van zoönotische ziekteverwekkers bij dieren, het tegengaan van hun verspreiding bij dieren en naar de mens, en het voorkómen en verminderen van besmetting van dierlijke producten zijn dan ook van  groot belang.
 
Kortom: bestrijding bij de bron is van levensbelang.